Aristoteles, Metaphysica
Fragmenten uit Aristoteles, Metaphysica (vgl.: http://www.perseus.tufts.edu/Texts/chunk_TOC.grk.html)
boek A: 982b12vv.
Want door verwondering begonnen mensen, zowel nu als vroeger, te filosoferen ; aanvankelijk verwonderden ze zich over wat in hun directe omgeving vragen deed rijzen, maar geleide¬lijk [15] begonnen ze ook vragen te stellen over grotere zaken, zoals over eigenschappen van de maan, en over de zon en de sterren, en over het ontstaan van het al.
Wie vragen stelt en zich verwondert, meent dat hij niet weet. […] Wanneer mensen [20] aldus zijn begonnen te filosoferen om hun onwetendheid te ontvluch¬ten, zoeken ze blijkbaar kennis omwille van het weten, en niet omwille van enig nut. Dit wordt bevestigd door zoals het gegaan is. Want toen ongeveer alles voorhanden was wat noodzakelijk is voor het gemak en de ordening van het leven, begon men dit soort van inzicht te zoeken. Daaruit blijkt ook dat wij dit niet om [25] een of ander nut dat er buiten ligt zoeken; maar zoals we een mens ‘vrij’ noemen die omwille van zichzelf bestaat en niet omwille van een ander, zo is ook deze wetenschap, als enige onder alle andere, ‘vrij’; want alleen deze is omwille van zichzelf.
boek Z: 1028b2vv.
Wat er zowel vroeger, alsook nu, als (in feite) steeds gezocht wordt en waartoe men steeds de toegang niet vindt, is: wat is het zijnde?, dat is: wat is het zijn?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten